.

Aangepast zoeken

maandag 20 december 2010

Mucho, tanto

Muy en mucho betekenen veel.
Muy is een bijwoord en is onveranderlijk.
Mucho is een bijvoeglijk naamwoord en is veranderlijk.

¡Muy bien!
Hay mucha gente.


Tan en tanto betekenen zoveel.
Ttan is een bijwoord en onveranderlijk.
Tanto is een bijvoeglijk naamwoord en veranderlijk.

No lo explicaste tan bien como él.
¿Porqué hay tanta gente allí?

dinsdag 30 november 2010

Bergen en vlakten


(v)Cadenas alargadas de colinas y montañas - langgerekte heuvel- en bergruggen
Las regiones de montaña - de bergregio's
La cumbre - de top
A 1974 metros de altitud - Op 1974 meter hoog
La colina - de heuvel
La llanura - de (laag)vlakte
El terreno plano - vlak terrein

maandag 15 november 2010

Om te onthouden

Als je een vragend voornaamwoord ziet staan, zie je ook altijd een accent. Vergeet het niet te plaatsen.
¿Qué? ¿Quién? ¿Cuál? ¿Cuándo? ¿Cuánto?

dinsdag 26 oktober 2010

Het gebruik van hoofdletters

In het Spaans worden de hoofdletters bijna op dezelfde manier gebruikt als in het Nederlands.

Spanje - España
België - Bélgica

zondag - domingo
zaterdag - sábado

zomer - verano
herfst - otoño

Maar:
Hij is Spanjaard. - Es español.
Ik spreek Nederlands. - Hablo holandés.
Spaans fruit - fruta español

donderdag 14 oktober 2010

Synoniemen

Synoniemen voor een woord kunnen je tekst levendig maken. Om ze te vinden kun je een boek aanschaffen. Lientje heeft "Diccionario de sinónimos y antónimos". Van ESPASA lexicos. ISNB 978-84-670-2118-9.

Ook op het internet kan je volop synoniemen vinden. Onder andere achter deze link.

zondag 3 oktober 2010

Wat is oud?

Om in het Spaans aan te geven dat iets of iemand oud is, kan je verschillende woorden gebruiken:

El anciano - bejaarde of grijsaard
Anciano is ook een bijvoeglijk naamwoord. Muy anciano betekent hoogbejaard.
LET OP: Anciano wordt alleen voor personen gebruikt.

Viejo wordt ook voor personen gebruikt, of om aan te geven dat iets verouderd is.
Viejo como el mundo - Zo oud als de weg naar Rome

Mayor - Pilar vijf jaar is ouder dan ik. Pilar es cinco años mayor que yo.

Antiguo - a la antigua betekent naar oud gebruik.
Su antiguo marido - haar ex.

woensdag 29 september 2010

Afkortingen

SAMUR - Servicio de Asistencia Municipal de Urgencia y Rescate
IVA - Impuesto sobre en Valor Añadido
IRPF - impuesto sobre la renta de las personas físicas
ONG - Organisación no Gubernamental
ONU - Organisación de las Naciones Unidas
PIB - Producto Interior Bruto
OMS - Organización Mundial de la Salud
PNUD - Programa para el Desarollo de la ONU
OMS - Organización Mundial de la Salud

maandag 20 september 2010

Hace unas semanas....

Het is al weer een paar weken geleden dat Lientje een berichtje heeft geplaatst. Dat betekent niet dat ze men de Spaanse lessen is gestopt. Integendeel.
Deze keer kijken we naat het bepaald lidwoord. In het Spaans wordt het gebruikt op plaatsen waar wij het in het Nederlands niet gebruiken.

Bijvoorbeeld voor een zelfstandignaamwoord dat in de algemene zin wordt gebruikt.
Las hombres son, en general, más furzodos (gespierd) que las mujeres.

Voor een aanspreekvorm of titel. Maar niet als je tegen die persoon praat en ook niet bij don/doña, santo/santa.
El señor Ruiz es un hombre sincero.

Voor data en dagen van de week. Maar niet bij dateringen in briefhoofden. en voor dagen van de week ook niet na ser.
Los lunes voy al trabajo.

Bij beschrijving van iemands uiterlijk (ook dat van dieren), als het duidelijk is over wie of welk dier het gaat.
Pilar tiene el pelo corto.

Voor namen van sportclubs:
El Real Madrid.

maandag 30 augustus 2010

Vogels en vogeltjes

La ave - de vogel
El pájaro - de vogel
La ala - de vleugel
El invernante - de overwinteraar
nidificar - nestelen
El águila - de arend
El alcaudón - de klapekster
El mochuelo - de steenuil
El verderón - de groenvink
El gorrión - de mus

dinsdag 24 augustus 2010

Spaans leren is dagelijks oefenen

De Spaanse werkwoorden blijven voor Lientje een moeilijk onderdeel. Daarom oefent ze elke dag een rijtje. Kijk even op deze website. Je kunt er ook de werkwoorden van andere talen mee oefenen.

maandag 23 augustus 2010

Het verschil tussen pero en sino

PERO
Gebruik je als de tweede bewering in een zin min of meer in tegenspraak is met de eerste bewering in die zin.
Trabajamos mucho pero tenemos poco dinero.

SINO
Gebruik je als de tweede bewering in een zin in tegenspraak is met de eerste bewering. Die twee beweringen kunnen niet samen in een zin voorkomen.
No es blanco sino negro.

SINO QUE
Gebruik je (bij een tegenstelling) als er een vervoegd werkwoord volgt.
No quiero hacer deporte sino que quiero bailar.

woensdag 11 augustus 2010

Verschil tussen LLEVAR en TRAER

LLEVAR betekent iets brengen naar een plaats waar je niet bent op het moment dat je praat.
Ik breng de krant naar de buurman.
Le llevo el periódico al vecino.

TRAER betekent iets meenemen naar de plaats waar je op het moment dat je praat wel bent.
Wil je me de krant brengen?
¿Puedes traerme el periódico?

Verschil tussen IR en VENIR

IR betekent dat je je verplaatst naar een plaats waar je op het moment dat je het zegt niet bent.
Je bent thuis en je zegt dat je naar de winkel gaat.
Voy a la tienda.

VENIR betekent dat je je verplaatst naar een plaats waar je op het moment dat je praat wel bent.
Je bent thuis en je zegt dat je morgen wat later thuis komt.
Mañana vendré un poco mas tarde a la casa.

dinsdag 10 augustus 2010

Oraciones Finales

In oraciones finales staat een doel.
Het doel staat na de uitdrukking "para que". Na "para que" volgt altijd subjuntivo.

Te lo doy para que lo uses.
Aquí tienes mi dirección para que me visites mañana.

dinsdag 3 augustus 2010

Onpersoonlijke zinnen

Degene die de handeling uitvoert, wordt niet in de zin genoemd.
Se vendieron los ordenadores.
Aquí se habla inglés.
Esperan buen tiempo.

Notities bij de indirecte rede

In plaats van het werkwoord "decir" kan je ook andere werkwoorden gebruiken: comentar, preguntar, pedir, ordenar, explicar proponer, contar enzovoort.
Als deze werkwoorden in de pr.perfecto staan, gelden de regels van de vorige twee blogberichten.

Soms veranderen er ook andere woordsoorten, dan alleen de werkwoorden, in een zin.

Mi hijo tiene ojos verdes. - Dice que su hijo tiene ojos verdes.
Aquí hace frío. - Dice que allí hace frío.
Ayer visité a mi padre. - Dice que el día antes había visitado a su padre.
Hasta luego , me voy a la escuela. - Se despidió y dijo se iba a la escuela.

maandag 2 augustus 2010

Indirecte rede verleden tijd

Presente - imperfecto
Soy holandesa.
Dijo/decía que era holandesa.

Imperfecto - imperfecto
Estaba muy alegre.
Dijo/decía que estaba muy alegre.

Definido - definido/pluscuamperfecto
Trabajé ayer todo el día.
Dijo/decía que trabajó/había trabajado ayer todo el día.

Perfecto - definido/pluscuamperfecto
Me he equivocado.
Dijo/decía que se equivocó/había equivocado.

Pluscuamperfecto - pluscuamperfecto
María había salido al teatro.
Dijo/decía que María había salido al teatro.

Futuro - condicional
Os ayudaré.
Dijo/decía que nos ayudaría.

Futuro compuesto - condicional compuesto
El domingo habré solucionado la mitad.
Dijo/decía que el domingo habría solucionado la mitad.

Presente de subjuntivo - imperfecto de subjuntivo
Cuando quieras te enseñaré a bailar.
Dijo/decía que cuando quisiera me enseñaría a bailar.

Imperativo - imperfecto de subjuntivo
Ven a mi casa.
Dijo/decía que vinieras a su casa.

De indirecte rede in de tegenwoordige tijd

Presente - presente
Soy holandesa.
Dice que es holandesa.

Imperfecto - imperfecto
Estaba muy alegre.
Dice que estaba muy alegre.

Definido - definido
Trabajé ayer todo el día.
Dice que trabajó ayer todo el día.

Perfecto - perfecto
Me he equivocado.
Dice que se ha equivocado.

Pluscuamperfecto - pluscuamperfecto
María había salido al teatro.
Dice que María había salido al teatro.

Futuro - futuro
Os ayudaré.
Dice que nos ayudará.

Futuro compuesto - Futuro compuesto
El domingo habré solucionado la mitad.
Dice que el domingo habrá solucionado la mitad.

Presente de subjuntivo - presente de subjuntivo
Busco una casa que tenga ascensor.
Dice que busca una casa que tenga ascencor.

LET OP!!
Imperativo - presente de subjuntivo

Ven a mi casa.
Dice que vengas a su casa.

dinsdag 20 juli 2010

Nieuwe Testament

Namen uit het Nieuwe Testament:
Mateo, Marcos, Lucas, Juan, Jesús, Tito, Timoteo, Santiago, Pedro, Pablo.

woensdag 14 juli 2010

La vista

La vista desde abajo - onderaanzicht
La vista lateral - zijaanzicht
La vista posterior - achteraanzicht
La vista frontal - vooraanzicht

Vista betekent aanzicht of aanblik, maar ook gezichtssvermogen.

zondag 11 juli 2010

Voetbal


El fútbol - De voetbalsport
El gol - het doelpunt
El poste - de doelpaal
La pelota - de voetbal
El futbolista - de voetballer
El centro - de middelstip
El campeanato - het kampioenschap

vrijdag 2 juli 2010

Woordenlijstje reizen

La comprobación del pasaporte- paspoortcontrole
El aeropuerto- luchthaven
La tarjeta de embarque- instapkaart
El vuelo- vlucht
Vuelo de vuelta- retourvlucht
El vuelo de ida- heenvlucht
El vuelo completo- de volgeboekte vlucht
Embarcar- aan boord gaan
El embarque- het aan boord gaan
La llegada- de aankomst
La salida- het vertrek

donderdag 24 juni 2010

Persoonlijk voornaamwoord voor of achter het werkwoord?

afeitarme - infinitivo
afeitándome - gerundio
báñate - imperativo

In het geval van een infinitivo of een gerundio kan het persoonlijk voornaamwoord ook voor het werkwoord worden gezet.

me estoy afeitando

maandag 21 juni 2010

Diccionarios

Woordenboek nodig? Kijk even hier.
Todo diccionarios.

Oraciones condicionales

De oraciones condicionales kun je verdelen in oraciones condicionales reales en oraciones condicionales irreales.

REAL
Als het mogelijk is dat de conditie werkelijkheid wordt.
Si tengo tiempo, te visito.

IRREAL
Als het niet of niet waarschijnlijk is dat de conditie werkelijkheid wordt.
Si tuviera dinero, compraría un coche.

zondag 20 juni 2010

Voltooid verleden tijd van de subjuntivo

De voltooid verleden tijd van de subjuntivo vorm je met het werkwoord "haber".

hubiera
hubieras
hubiera
hubiéramos
hubierais
hubieran

De voltooid verleden tijd van de subjuntivo drukt twijfel over het verleden uit.

Ella dudaba que él hubiera llegado.

Imperfecto de subjuntivo gebruik

Als in de hoofdzin een wil of een wens in de verleden tijd staat, moet in de bijzin de imperfecto de subjuntivo worden gebruikt.

Mi hijo quiso que le diera un portátil.

Imperfecto de subjuntivo

De imperfecto de subjuntivo heeft twee vormen die door elkaar gebruikt kunnen worden. De imperfecto de subjuntivo wordt samengesteld door de vorm van "ellos" in de definido, minus -ron.
Bijvoorbeeld: estuvie-ron

estuviera
estuvieras
estuviera
estuviéramos
estuvierais
estuvieran

of:
estuviese
estuvieses
estuviese
estuviésemos
estuvieseis
estuvieran

woensdag 16 juni 2010

Gebruik van de condicional

De condicional drukt ongeveer hetzelfde uit wat wij in het Nederlands met "zouden" uitdrukken.
Yo que tú compraría otro coche.
Als ik jou was zou ik een andere auto kopen.
Yo en tu lugar estudiaría más.
Als is in jouw plaats zou zijn, zou ik meer studeren.

maandag 14 juni 2010

Voegwoorden

PERO-MAAR
AUNQUE-HOEWEL
MIENTRAS QUE-TERWIJL
POR ESO-DAAROM
ASÍ QUE-DUS
PORQUE-OMDAT,WANT
COMO-OMDAT,WANT
Como gebruik je aan het begin van een zin.

Zomercursus Spaans leren in Haarlem

Lientje heeft zich op 27 mei voor een zomercursus bij Abanico in Rotterdam ingeschreven. Woon je in de buurt van Amsterdam, dan kan je bij Español Universal ook een zomercursus gaan volgen. Klik op de link om bij de site van Español Universal te komen.

dinsdag 8 juni 2010

Bijvoeglijke bijzinnen

Oraciones de relativo/oraciones adjetivas
Busco una casa que tiene jardín. (Antecedente conocido. Indicativo.)
Busco una casa que tenga jardín. (Antecedente desconocido. Subjuntivo.)

El sustantivo al que se refiere la oración (casa) se llama antecedente.

maandag 7 juni 2010

Woordenlijstje economie

La economía - de economie
El dinero - het geld
El rendimiento - de winst
El rico - de rijke
El pobre - de arme
IVA impuesto sobre el valor añadido - de Spaanse BTW
IRPF impuesto sobre la renta de las personas físicas - de Spaanse inkomstenbelasting
La venta - de verkoop
La compra - de inkoop
La empresa - de onderneming

maandag 31 mei 2010

Het weer - el tiempo

La borrasca - onweersbui
Atmosférico/a - atmosferisch
La nubosidad - bewolking
Vertiente - noordkant
Litoral - aan de kunst
Oriental - oostelijk
La precipitación - neerslag
El sur - het zuiden
El aguacero - plensbuis
Suroeste - zuidwesten
Tormentoso - stormachtig

donderdag 27 mei 2010

Zomercursus

Lientje is enthousiast met Spaans bezig. Vandaag heeft ze zich ingeschreven voor een Zomercursus bij het instituut El Abanico in Rotterdam. Wil je de zomerperiode ook wat aan je Spaans gaan doen, kijk dan even op de site van El Abanico. Daar kan je de niveau's en het rooster vinden.
El abanico - waaier
El curso de verano - zomercursus
El nivel - niveau
El instituto - instituut
inscribir - inschrijven

vrijdag 21 mei 2010

Begin......einde sprookjes

El cuento - het sprookje

Había una vez.....
o
Erase una vez.....
.......
.......
Colorín, colorado es te cuento se ha acabado.
o
Fueron felices y comieron perdices.

woensdag 19 mei 2010

Woorden bij het nieuws

Las noticias - het nieuws
El/la periodista- de journalist(e)
EE UU - los Estados Unidos - de Verenigde Staten
Nueva York - New York
La Casa Blanca - het Witte Huis
La conferencia cumbre - de topconferentie
El presidente - de president
La oposición - de oppositie
El congreso de los Diputados - de Spaanse Tweede Kamer
Latinoamérica - Latijs Amerika

maandag 17 mei 2010

Woorden die op elkaar lijken......

Spaanse woorden die op elkaar lijken, maar toch heel iets anders betekenen.
el pescado - vis als eetwaar
el pecado - de zonde

el caballo - het paard
el cabello - haar (elke haar apart)

la bruja - de heks
la brújula - het kompas

la muñeca - de pols
el muñeco - de pop

auxiliar - helpen
exiliar - verbannen

la puerta - de deur
el puerto - de haven

zondag 16 mei 2010

Handig om te weten

Tan pronto como – zodra
Hasta que – tot, totdat
Cada vez – steeds, telkens als
Alguna vez – een enkele keer
De vez en vez – af en toe
De vez en cuando – nu en dan
Siempre – altijd
Tan pronto como – zodra, zo gauw als
En cuanto – zodra
En cuanto a – wat betreft, inzake

zaterdag 15 mei 2010

Pasado ---> condicional

¿Qué hizo ayer por la tarde Frida? Iría al cine.
¿Dónde iba Antonella de vacaciones cuando era pequeña? Iría a Sicilia.

Futuro perfecto

USO
1.Se usa para hablar de una acción futura que estará terminada en el momento futuro del que hablamos.
Mañana viajeré a Ibiza, a las 15 h. ya me habré bañado en el mar
2.Hacer hipótesis sobre el pasado en el cercano al presente.
¿A que hora se ha levantado hoy Frida? Se habrá levantado a las ocho.

Futuro simple/imperfecto

USO
1.Hablar de acciones o situaciones futuras.
El proximo sábado iré a la playa.

2.Hacer predicciones.
Mañana lloverá en el norte.

3.Hacer hipótesis sobre el presente.
¿Donde está David? Estará durmiendo.

vrijdag 14 mei 2010

Ik hebt er echt genoeg van.....

Estoy harto/a de mi trabajo - ik heb genoeg (baal) van mijn werk
Estoy hasta el gorro - ik heb er mijn buik van vol

donderdag 13 mei 2010

Tien vogels, honderd vogels

Más vale pájaro en mano que ciento volando.
Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

Él rie el último, el rie mejor.
Wie het laatst lacht, lacht het best.

La crisis

Vocabulario crisis
el paro – werkloosheid
el precio – prijs
la morosidad – betalingsachterstand
el comercio – handel
la crisis – crisis
el banco – bank
pa pérdida – verlies
la huelga – staking
las pensiones congeladas – pensioenen bevroren
el sector público – publieke sector
reducir – verminderen
la rebaja – uitverkoop
rebajar - verminderen

Sobrevivir

la manta - deken
el botiquin - eerste hulpkoffertje, medicijnkastje
la brujula - kompas
las cerillas - lucifers
la navaja - zakmes
la amenaza - (be)dreiging

Hasta

Hasta + infinitivo
Hasta que + subjuntivo

Antes de + infinitivo
Despues de + infinitivo

woensdag 12 mei 2010

Lientje heeft voor het gemak de labels toegevoegd

Kijk even onderaan de pagina.

Er verandert wat

Ser nervioso
Estar nervioso
Ponerse nevioso

Cambio de sentimiento
Me pongo nervioso cuando......

Mag ik je een raad geven?

Yo compraría el coche azul.
Yo que tú diría la verdad.
Yo en tu lugar no bebería tanto.

Cuando.....

Cuando
Presente
Cuando estoy feliz, como paella.
Pasado
Cuando era pequeña, comía paella.
Futuro
Cuando sea mayor, iré a comer paella.

dinsdag 11 mei 2010

Refranes

Aunque la mona se vista de seda, mona se queda.
Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.

Antes de hacer nada, consúltado con la almohada.
Slaap er nog een nachtje over, voor je het besluit neemt.

maandag 10 mei 2010

Condicional simple

cantaría
cantarías
cantaría
cantaríamos
cantaríais
cantarían

De werkwoorden op -er en -ir hebben bij de condicional dezelfde uitgangen als die op -ar.

Oraciones condicionales reales

La palabre importante Si

Habituales
Si hace calor, voy a la playa.
De futuro
Si tengo dinero, este verano iré a Australia.
Impertativo
Si vienes a Valencia, ve al Palmar a comer paella.

Persoonlijkheidskenmerken

violento
pacifico
celoso
abierto
sociable
extrovertide (extravertido)
ambicioso
independiente
generoso
tacaño
avaro

zaterdag 8 mei 2010

Landen

Bélgica
Austria
Arabia Saudita
Irlandia
Letonia
Noruega
Países Bajos
Rumania
Marruecos

vrijdag 7 mei 2010

De computer

la pantalla - beeldscherm
el ratón - muis
copiar - copieëren
la base de datos - database
chatear - chatten
formatear - formatteren
el teclado - toetsenbord
el portátil - de laptop

donderdag 6 mei 2010

Gebiedende wijs

Spanjaarden gebruiken veel vaker de gebiedende wijs dan Nederlanders. Als je Spaans gaat leren, kom je onherroepelijk de imperativo tegen.

Callate de una vez. - Hou nou even je mond.
Pase por favor. - Ga uw gang.
Agitese antes de usar. - Schudden voor gebruik.
Ten cuidado. - Pas op.

woensdag 5 mei 2010

Afkortingen

Señor - Sr
Señora - Sra
Usted - Ud
Ustedes - Uds
Derecha - Dcha
Izquierda - Izq
Por ejemplo - p.ej.
Escétera - etc.

dinsdag 4 mei 2010

El futuro

De uitgangen van de werkwoorde op -er en -ir zijn dezelfde als de uitgangen van de werkwoorden op -ar. Dus infinitivo plus de uitgangen.

Wat gebeurt er in de toekomst?

En el futuro trabajaremos en España.

trabajaré
trabajarás
trabajará
trabajaremos
trabajaréis
trabajarán

maandag 3 mei 2010

Veroorzaken

causa - zaak
causar - veroorzaken
causar daño
causar sorpresa
causa pública - algemeen belang

vrijdag 30 april 2010

Medeklinkers

Welke medeklinkers kunnen dubbel voorkomen in de Spaanse taal? Dat zijn er maar een paar. Als je de naam Carolina onthoud, dan heb je ze allemaal. Dus alleen de C,R,L en de N.

woensdag 28 april 2010

Zit je lekker?

Ponerse en cuclillas = hurken
Estar en cuclillas = hurken
Estar de pie = staan
Estar sentado = zitten
Estar de rodillas = knielen

donderdag 22 april 2010

Verleden tijd

Samenvatting gebruik verleden tijd.
Acción terminada: - Hoy Perfecto - Ayer Definido

Otros casos: - Costumbre - Discripción - Situación Imperfecto

Pasado anterior a otro pasado - Pluscuamperfecto

woensdag 21 april 2010

Op twee manieren vragen

Preguté al agente de policía,"¿Dónde está la oficina de turismo?"
La semana pasada él pregunto mucho durante la reunión.

Om iets vragen.
Ayer pedí un libro en la biblioteca.
Eso es todo lo que pido.

Je moet en je zou moeten

Es una cuenta exhorbitante, pero tengo que pagarla.

Debo dar más dinero por una buena causa.

Para España

Este fruto es para comer con azúcar.(om te + infinitivo)
Los libros son para mi hermano.(voor hem)
La próxima semana salgo para España.(naar)
Comemos para las ocho.(tegen tijdsaanduiding)

LET OP!
Naar kan ook worden vertaald met a of hacia.

Diez euros por el bolso

Le pago diez euros por el bolso.(in ruil voor)
Teresita viene por Pentecostés.(ongeveer om die tijd)
¿Hay una escuela por aquí?(in de buurt)
El articulo fue escrito por mi madre.(passieve zin)

dinsdag 20 april 2010

Met de trein

Por tren. (transport)
Tres por cinco son quince. (vermenigvuldiging)
Comino por la calle. (door)
Lientje estuve por cinco semanas en Barcelona. (tijdsduur)
Lo hizo por él. (omwille van..)

maandag 19 april 2010

Mientras

MIENTRAS
Ayer, mientras oía la radio (imperfecto, een beschrijving van wat ik aan het doen was), oí (perfecto, afgesloten handeling in afgesloten tijd) un golpe en la puerta.

Ayer, cuando (mientras) paseabamos en el parque, vimos a Juan.

Het verschil

Antes iba a la iglesia cada domingo.
En Enero fui dos veces.
Este mes he ido tres veces.

Vroeger deden we het zo!

Vroeger Antes llevaba el pelo corto.

Gewoonte Cuando vivía en Madrid, nunca iba al piscina. Los domingos solía dormir hasta muy tarde.

Beschrijving Mi tío era muy inteligente. La casa tenía ocho habitaciones. Había mucha gente en el centro de la ciudad

zondag 18 april 2010

Llevar - transportar

Comidas para llevar.

Llevar un saludo. Een groet overbrengen.

Llevar y traer. Van het kastje naar de muur sturen. Het betekent ook roddelen.

Llevar betekent ook dragen van kleding.
Llevo pantalones blancos.
Of iets op hebben.
Lleva puesto un sombrero.

Llevar + a

LLevar + a
Betekent volgens Van Dale:
leiden/gaan naar.....
uitkomen op/in/bij.....

El camino lleva a Madrid.

Llevar als hulpwerkwoord

Llevar met gerundio betekent: al aan het (bijv. wachten).
Los pasajeros llevan tres días esperando.

Llevo diez años trabajando.
Ik ben al tien jaar aan het werk.

zaterdag 17 april 2010

Acercar

Las noticias.
La nube de ceniza acerca a España.

La gente suspende su viaje. La gente enkelvoud.

vrijdag 16 april 2010

Actualidad. La nube de ceniza.

Caos aéreo por la nube de ceniza. (aswolk)
Volcán Islandés.
Una causa de fuerza mayor. (overmacht)

Aterrizar = landen
Despegar = opstijden

donderdag 15 april 2010

Woordenlijstje Spaans - Nederlands

anciano- bejaarde
huevo- ei
tabaco- tabak
bolso/bolsa- tas
quedar- afspreken
quedarse- blijven
remoto- ver verwijderd
idioma- taal
sumamento- hoogst, uiterst
silla- stoel
silla de ruedas- rolstoel
tendedero- wasrek, waslijn
preguntar- vragen, informeren
revalado- ontwikkeld
las fotos revaladas- ontwikkelde foto's
consolar (eu)- troosten
regañar- berispen

dinsdag 13 april 2010

De buren waren niet blij

HABER
En la fiesta había mucha gente. Die waren er. (Estática)
En la fiesta hubo mucha gente. Er kwamen er veel mensen. (acción)
De buren waren er niet blij mee.
Hubo un problema: los vecinos protestaron (er deed zich voor – acción)

ESTAR
No cogí el teléfono porque estaba en el cine. Ik was er. (Estatica)
El viernes pasado estuve en el cine. Ik ging naar de bioscoop. (acción)

Het vond plaats

Het werkwoord SER betekent ook: plaatsvinden. (suceder, pasar, ocurrir). Als iets plaatsvindt is het tevens iets dynamisch, dus gebruiken we definido.

El accidente fue en la calle Vizcaya. (vond plaats, gebeurde)

Film of foto

We moeten de volgende zaken uit elkaar houden: Gaat het om een descripción estática (als een foto)of een descripción dinámica (een gebeurtenis, als een film). In het laatste geval gebruiken we de definido.

La casa era muy viejo. (als een foto)
El concierto fue estupendo. (als een film, met een begin en een eind)

Imperfecto

De pretérito imperfecto gebruik je om dingen en personen in de verleden tijd te beschrijven.

Mi abuela es muy inteligente. Mi abuela era muy inteligente.
La casa tiene tres habitaciones. La casa tenía tres habitaciones.
Hay mucha gente en la tienda. Había mucha gente en la tienda.

maandag 12 april 2010

Subjuntivo van estar

ESTAR
esté estés esté estemos estéis estén

Onregelmatige subjuntivo

IR
vaya vayas vaya vayamos vayáis vayan

SABER
sepa sepas etc

VENIR
venga vengas ......

PONER ponga
HACER haga
DECIR diga
SALIR salga
TENER tenga
VALER valga
CAER caiga

Subjuntivo onregelmatig

Onregelmatige vormen van de subjuntivo
dé des dé demos deis den

SER
sea seas sea seamos seáis sean

HABER
haya hayas haya hayamos hayáis hayan

Subjuntivo regelmatige vormen

Verbos -ar
amar
ame ames ame amemos améis amen

Verbos -er
leer
lea leas lea leamos leáis lean

Verbos -ir
comprimir
comprima comprimas comprima comprimamos compromáis compriman

zondag 11 april 2010

Modo indicativo y modo subjuntivo

Verbos de cabeza (hoofd).
Wat doe je met je hoofd? Denken, praten, waarnemen.
Verbos de leguaje zoals contar, comunicar, explicar, etc.
Verbos de percepción: ver, oir, oler, notar, etc.
Verbos de pensiamiento: pensar, creer, suponer, etc.

Todas las oraciones llevan indicativo.

Pero cuando el verbo en la oración principal está negado, las llevan subjuntivo.
Dus:
Explico que es una hábito malo.
No veo que sea mal.

Subjuntivo werkwoorden van sentiment en gevoel

De subjuntivo is een wijs, een manier waarop je iets zegt. In het Spaans modo.
Modo subjuntivo

Verbos de sentimiento llevan subjuntivo.
Me lamenta que el tren llege tarde.
Odio que usted fume.

Het gebruik van de subjuntivo

De subjuntivo wordt gebruikt in zinnen die ondergeschikt zijn aan een anderen zin. Bij voorbeeld als je zegt:
Ik heb een vriend die graag bas zou spelen. "Die graag bas zou spelen." is ondergeschikt aan "Ik heb een vriend." De laatste is de hoofdzin.

Werkwoorden waarmee je invloed wilt uitoefenen (verbos de influencia)geven in de bijzin Subjuntivo.
Quiero que te me ayudes.
Prohibo que te fumes.
Pido que me prestes los libros.

vrijdag 9 april 2010

Onregelmatige defenido

QUERER
quise quisiste quiso quisimos quisisteis quisieron

SABER
supe supiste supo supimos supisteis supieron

TENER
tuve tuviste tuvo tuvimos tuvisteis tuvieron

TRAER
traje trajiste trajo trajimos trajisteis trajeron

VENIR
vine viniste vino vinimos vinisteis vinieron

Nog meer onregelmatige definido

DAR
di diste dio dimos disteis dieron

DECIR
dije dijiste dijo dijimos dijisteis dijeron

HACER
hice hiciste hizo hicimos hicisteis hicieron

PODER
pude pudiste pudo pudemos pudesteis pudieron

PONER
puse pusiste puso pusimos pusisteis pusieron

donderdag 8 april 2010

Estar en ser haber DEFINIDO

SER en IR zijn in de definido identiek
fui fuiste fue fuimos fuisteis fueron

ESTAR
estuve estuviste estuvo estuvimos estuvisteis estuvieron

Van haber wordt in de praktijk bijna alleen hubo gebruikt.
En 2010 hubo un fuerte terremoto en Chile.

Verbos irregulares préterito definido

ANDAR
anduve anduviste anduvo anduvimos anduvisteis anduvieron

CABER
cupe cupiste cupo cupimos cupisteis cupieron

CONDUCIR en ook PRODUCIR
conduje condujiste condujo condujimos condujisteis condujeron

Uit je hoofd gaan leren

TENER
tengo tienes tiene tenemos tenéis tienen

DECIR
digo dices dice decimos decís dicen

OÍR
oigo oyes oye oímos oís oyen

OLER
huelo hueles huele olemos oléis huelen

REIR
río ríes ríe reímos reís rien

Tegenwoordig onregelmatig

Werkwoorden die vaak voorkomen die in de tegenwoordige tijd een onregelmatige yo-vorm hebben
caber - quepo
caer - caigo
dar - doy
hacer - hago
poner - pongo
saber - sé
salir - salgo
traer - traigo
valer - valgo
ver - veo

Typische (in)definido zinnen

Ayer me levanté a las ocho. Desayuné. Me cepillé los dientes y me duché. Me vestí y me peiné. Salí de la casa a las nueve. Llegué a la escuela a las nueve y media.

Gebruik pretérito (in)definido

De Pretérito (in)definido wordt gebruikt bij handelingen die in het verleden zijn afgesloten. Er is geen verband met het heden. Gisteren is echt voorbij.
Ayer
Antes de ayer
Anoche
El otro día
El domingo
El día de su nacimiento
La semana pasada
El año pasado
En Marzo
En 2000
Hace dos días, meses, años

woensdag 7 april 2010

Pretérito (in)definido op -ir en -er

Vivir
viví
viviste
vivió
vivimos
vivisteis
vivieron

Correr
corrí
corriste
corrió
corrimos
corristeis
corrieron

Pretérito (in)definido

Met deze verleden tijd zet je er echt een punt achter. Het is voorbij.
Werkwoorden op -ar
trabajé
cantaste
habló
amamos
girasteis
archivaron

Participio de echt onregelmatige

abrir - abierto
decir - dicho
(d)escribir - (d)escrito
(de)volver - (de)vuelto
disolver - disuelto
(en)volver - (en)vuelto
freír -frito
hacer- hecho
murir - muerto
(o)poner - (o)puesto
proveer - provisto
resolver - resuelto
romper - roto
ver - visto
volver - vuelto

Participio

De onregelmatige die toch een regelmatigheid hebben.
atraer - atraído
caer -caío
creer - creído
leer - leído
oír - oído
poseer - poseído
(son)reír - (son)reído
traer - traído

Het voltooid deelwoord

Participio
De regelmatige
:
trabajar - trabajado
asistir -asistido
querer - querido

Gebruik Pretérito perfecto (vervolg)

Lientje heeft nog meer pretérito perfecto gerepeteerd.
Als je niet precies weet wanneer iets is gebeurd, dan gebruik je ook de pretérito perfecto.
Nog niet
Al
Nooit
Vaak

Todavía no he hecho mis deberes.
Ya ha asistido clases.
Nunca han estado en Madrid.
Muchas veces lo has prometido.

Gebruik Pretérito perfecto (vervolg)

Gebeurtenissen op dezelfde dag:
Vanmorgen
Vanmiddag
Voor het eten

Esta mañana has leído.
Esta tarde ha trbajado.
Antes de comer he puesta la mesa.

Ook binnen dezelfde week, hetzelfde jaar, enz.
Este año hemos comprado una coche.

Gebruik van de pretérito perfecto

De pretérito perfocto wordt gebuikt voor het verleden dat nog in het heden voortduurt. Bijvoorbeeld: vandaag, deze week of dit jaar. Of wanneer iets pas gebeurd is.
Hoy ha buscado a su hermano.
Esta semana hemos ido a la fiesta.
Este año han edificado una casa.

maandag 5 april 2010

Verleden tijd

Preterito perfecto. De voltooid verleden tijd vorm je met het werkwoord HABER en de paticipio pasado.

He comido
Has dormido
Ha vivido
Hemos hablado
Habéis trabajado
Han amado

De volgende keer: het gebruik van deze tijd.

zondag 4 april 2010

Laten we......naar de onregelmatige ww kijken

Laten we naar de onregelmatige werkwoorden gaan kijken.
Vamos examinar los verbos irregulares.
No vayamos a la tienda.

Sepamos - no sepamos
Seamos - no seamos

Laten we praten!

Werkwoorden met: "Laten we......" regelmatige werkwoorden----->> als subjuntivo.
Laten we praten. Hablemos.
Laten we werken. Trabajemos.

Ontkennend:
No hablemos.
No trabajemos.

Gebiedende wijs, vosotros ontkennend

Doen jullie dat niet! ¡No lo hagáis!

Praten jullie niet! ¡No Habléis!

Gebiedende wijs, meervoud

De ustedes-vorm is de usted-vorm + -n.
Lees de krant! ¡Lean el periódico!

De vosotros-vorm (regelmatig)
Je haalt de -r van het hele werkwoord af en je voegt een -d toe.

hablar - hablad
comer - comed

Gebiedende wijs, usted-vorm

De usted-vorm van de gebiedende wijs is dezelfde als die van de subjuntivo.

Kom! ¡Venga!
Ook in de ontkennende vorm:
Ga niet! ¡No vaya!

Gebiedende wijs, ontkennend

Tú-vorm
Zeg dat niet! ¡No lo digas!
De ontkennende tú-vorm van de imperativo maak je door de tú-vorm van de subjuntivo (tegenwoordige tijd) te gebruiken.

Ren niet! ¡No corras!

Wees niet dom! ¡No seas tonto!

zaterdag 3 april 2010

Gebiedende wijs, onregelmatig

Tú-vorm
decir-di
hacer-haz
ir-ve
poner-pon
salir-sal
ser-sé
tener-ten
venir-ven

Gebiedende wijs, imperativo

Gebiedende wijs tú-vorm
Haal de s van de tú-vorm van de tegenwoordige tijd.

Abre la puerta.
Come más.
Estudia cada día.
Corre.

donderdag 1 april 2010

De lijdende vorm

Bij de lijdende vorm is het onderwerp onbekend. M.a.w. Je weet niet wie de handeling uitvoert.
Se habla español en Argentina.
Aquí se sirve cerveza.
En el hotel no se sirven cava ní jerez.
Se hablan castellano y catalán en Barcelona.

Lees voor de talen van Spanje dit informatieve artikel.

Persoonsgebonden a

Dit kennen we in het Nederlands niet:
Als het lijdend voorwerp (complemento directo) een persoon of een huisdier is, dan komt er een a voor.
Amo a mi gato.
La niña escucha a la profesora.
Lavo a mi perro cada mes.

Werkwoorden op -ar

Ayudar - Yo ayudo a mi madre cada día.
Trabajar - Tú trabajas en Madrid.
Cantar - María siempre canta.
Pasar - Nosotros pasamos.
Caminar - Vosotros camináis.
Viajar - Ustedes viajen mucho.

dinsdag 30 maart 2010

El tiempo

Tiempo heeft meerdere betekenissen. De bekendste zijn de tijd en het weer.

a tiempo = op tijd
¿Llegaste con tiempo para la fiesta?

Hace buen/mal tiempo.

maandag 29 maart 2010

Dit is de mijne in het Spaans

Esto es mío.
tuyo
suyo
nuestro
vuestro
suyo

Veranderlijk:
La casa es la mía.
Aquellos son vuestros.

zondag 28 maart 2010

Lo

Het bepaalde onzijdige lidwoord in het Spaans is LO.
Lo de Lientje es verdad.
Lo blanco.
Lo mío.
Lo dicho.

vrijdag 26 maart 2010

Pilar gaat naar Madrid

Pilar va a Madrid.
Voy a Valencia.

Sluit u achteraan aan de rij. Pongase a la cola.

woensdag 24 maart 2010

Ik woon in Nederland IN

Vivo en Holanda.
París está en Francia.
Mi case está en la Calle Valencia.
Mi hermana está en casa.

maandag 22 maart 2010

En

Het woordje en. Het Spaanse woorden en wel te verstaan.
Gister vroegen we ons al af hoe je dat in het Duits zou zeggen. En Alemán.
Als je zegt dat je met een vervoermiddel reist, dan gebruik je ook dat korte woordje.
¿Vas en avión? No, voy en tren.

zondag 21 maart 2010

Vreemde taal

Lientje kent iemand die alleen Duits spreekt. Dat heet Alemán in het Spaans. Hoe zeg je iets in het Duits? ¿Cóme se dice en Alemán?

zaterdag 20 maart 2010

Wel lidwoord......

¿Tienes un coche? Drukt een zekere verbazing uit.

Wil je iets specifieks over het zelfstandig naamwoord zeggen, dan zet je er wel een lidwoord voor.
Tiene un marido joven.

vrijdag 19 maart 2010

Geen lidwoord

Wij zeggen: Ik heb een huis.
In het Spaans zeg je: Tengo casa.

Woorden waarvan het normaal gevonden wordt dat je er maar eentje van hebt, krijgen geen lidwoord.
Wij zeggen: Draag je een horloge?
In het Spaans zeg je:¿Llevas reloj?

donderdag 18 maart 2010

Er is....

Hay is een klein maar dapper woord. Het wordt vaak gebruikt.
¿Hay vino?
No, no hay.

Hay pulpo.

Hay una tienda en la calle Cervantes dónde venden pulpo.

Je weet toch dat je de H niet uitspreekt in het Spaans?

woensdag 17 maart 2010

HAY en SER

Als je SER met een telwoord (bijvoorbeeld vijf) gebruikt, dan zeg je dat het onderwerp met z'n vijven is.
De vertaling van "We zijn met z'n vijven" is: Somos cinco.

Als je HAY met een telwoord gebruikt, dan zeg je dat er een bepaald aantal van iets is.
Hay diez gatos en el techo.

dinsdag 16 maart 2010

Gerundio, Participio

ESTAR
Gerundio: estando
Participio: estado
Haber estado

SER
Gerundio: siendo
Participio: sido
Haber sido

maandag 15 maart 2010

We zijn met z'n drieën

In het Spaans is het een belangrijk onderwerp. Gebruiken we SER of ESTAR.
SER
Somos tres.

ESTAR
Als je op het punt staat iets te gaan doen. of Als iets nog gedaan moet worden.
La carta está por escribir.

Als je geneigd bent iets te doen.
Estoy por decir que no vayamos a Amsterdam.

Het gebruik van ESTAR

Wanneer gebruik je in het Spaans estar?

Als je wilt aangeven waar iemand of iets zich bevindt:
El coche está en el garaje.
Estoy en la tienda de la señora Perez.

Om de stemming van een persoon te beschrijven:
Mi madre está enojada.

Om een lichamelijke toestand te beschrijven:
El perro está enfermo.

Om een lichamelijke houding te beschrijven:
Mi abuela está sentada.

zondag 14 maart 2010

Het gebruik van SER (vervolg)

Het Spaans maakt onderscheid in zijn. De ene keer gebluik je SER, de andere keer ESTAR.
Je gebruik SER:

Om een bezit aan te geven:
La camisa es la mía.

Bij de datum:
Hoy es el 14 de marzo.

En bij de tijd:
Es el uno en la mañana.

Om aan tegeven welke relatie je met iemand hebt:
Ellas son mis hermanas.

Wanneer gebruik je in het Spaans SER?

Als je wilt aangeven waar je vandaan komt:
Soy de Holanda

Als je wilt vertellen welke nationaliteit iemand heeft:
Él es griego.

Om de persoonlijkheid van iemand aan te geven:
El señor Delgado es amable.

Om lichamelijke kenmerken te beschrijven:
Ana es baja.

Om te vertellen welk beroep iemand heeft:
Alfredo es camarero.

zaterdag 13 maart 2010

Waar is de winkel?

¿Dónde está la tienda? Estoy en la tienda. Je ziet we gebruiken in het Spaans ESTAR. We kunnen deze zinnen met een beetje ongebruikelijk Nederlands vertalen. Waar bevindt zich de winkel? Ik bevind me in de winkel.

¿Dónde es la fiesta? We gebruiken nu SER omdat we de zin kunnen vertalen met: Waar vindt het feest plaats?

Je gebruikt ook SER bij een tentoonstelling, een wedstrijd, een vergadering, een gesprek en noem maar op.....

vrijdag 12 maart 2010

Waar ben je?

¿Dónde estás? Estoy en la escuela.

¿Dónde está la tienda? Esta en la calle Gijón.

Als je wilt zeggen waar je bent, dan gebruik je in het Spaans het werkwoord estar.
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Wie ben je?

Wie ben je?
¿Quién eres? Soy Pilar. Soy de España. Soy profesora.

¿Quiénes son? Son Juan y Emilio. Son estudiantes.

¿Quién es? Es Antonio. Es hotelero.

¿Quién es usted? Soy Dolores. Soy cantora.
Als je niet weet wat de Spaanse woorden betekenen, koop dan een woordenboek Spaans-Nederlands. Of gebruik één van de vertaalprogramma's die op internet te vinden zijn.

Zijn

Wie ben je en wat is je beroep?

Daarbij gebruik je in het Spaans het werkwoord ser.
Soy Lientje. Soy Holandesa. Soy escritora.

soy
eres
es
somos
sois
son